A Systems Learning Platform
terreur Parijs

De aanslagen in Parijs. Ook mij gaat het niet in de koude kleren zitten. Langzaam groeit de invloed van Moslim-fundamentalisme en extremisme op ons eigen denken en handelen. We ‘wapenen’ ons er tegen. Op allerlei manieren. We beschermen onszelf. Wij worden uit onze tent gelokt om te denken in termen van winnen en verliezen. Het risico is groot dat door toenemende terreur en hierdoor groeiende angst, een escalatie-model ontstaat.

De groeiende angst die de Westerse wereld voelt voor Moslim-beïnvloeding en overheersing, deed mij denken aan de toespraak van Indianen-opperhoofd Sealth in 1854 in de Verenigde Staten. Het is een toespraak van een wijs man die zijn toehoorders laat inzien dat zijn volk anders denkt en ‘is’ dan het volk van de ‘blanke gezichten’.  Een vreedzame coöperatie tussen beide volken zou wat hem betreft kunnen – ondanks de geschiedenis en het bloedvergieten tussen beiden – maar hij wijst zijn toehoorders er terecht op dat dit alleen maar lukt als beide volken de verschillen tussen beiden accepteren. Over die verschillen:

Het grote verschil tussen het volk van Sealth en het volk van de ‘bleke gezichten’ zit in de wijze waarop deze volkeren zich verhouden tot de aarde. Het volk van de ‘rode mannen’ ziet de aarde als een deel van zichzelf en zichzelf als een deel van de aarde. Het volk ‘van de bleke gezichten’ ziet de aarde als vijand, die hij kan veroveren, waarna hij weer verder trekt. Dit heeft implicaties voor de wijze waarop beide volken het leven – en het leven na de dood –  organiseren. 

Doorbreken escalatie door focus op coöperatie
De toespraak van Opperhoofd Stealth kan ons een spiegel voorhouden zodat we ons vizier houden op een van de meest krachtige interventies als er sprake is van een feedback-patroon van ‘escalatie’, oftewel een competitieve spiraal waarbij de ene partij iets doet in respons op wat de andere partij doet. Die interventie is de blijvende zoektocht naar een win-win structuur: een coöperatie-model. Sealth heeft het in zijn speech over toegang tot heilige gronden, waar de voorvaderen begraven liggen. Dit is een belangrijk element van het coöperatie-model dat hij voor ogen heeft.

Empathie voor angst
Sealth vertelt in dit verhaal dat hij zich kan voorstellen dat de ‘blanke gezichten’ het lastig vinden na te denken over coöperatie met jonge leden van zijn volk die zo vaak als krijgers in de aanval gingen tegen de ‘blanke gezichten’. Krijgers, dusdanig door haat overmand dat de ouderen leden van zijn volk geen zeggenschap meer over hen hadden.

Zo is het logisch dat wij het moeilijk vinden om na te denken over coöperatie met fundamentalistische Moslim-extremisten die tot zoiets in staat zijn als wat in Parijs is gebeurd. Sealth liet mij inzien dat de jonge krijgers een beperkte groep vormen binnen een groter volk. Hopelijk kunnen wij dit ook blijven zien als het om verschillende groepen Moslims gaat.

Dit als persoonlijke inleiding bij de toespraak. Hieronder volgt een korte historische inleiding bij de toespraak en vervolgens de toespraak zelf.

Achtergrond bij de toespraak
Onder leiding van gouverneur Isaac Stevens trachtte men de indianen hun grond afhandig te maken. Rond kerstmis 1854 was het gebied van de zes stammen van Sealth aan de beurt. Te midden van de federale delegatie van President Franklin Pierce en duizenden indianen die onder Sealth’s gezag stonden hield het Opperhoofd als antwoord zijn indrukwekkende rede, in het naar hem genoemde stadje Seatlle.

Na de presidentiële vertegenwoordiger zwijgend te hebben aangehoord, stond Sealth op. Met een gebaar van grote waardigheid legde hij zijn linkerhand op het hoofd van de gouverneur en wees met de ander naar de lucht.

Toespraak Indianen opperhoofd Sealth – Nederlandse vertaling

Even zweeg hij…en begon toen te spreken…… am-indian-chief-sealth

“De hemel boven ons, die al ontelbare eeuwen tranen vol erbarmen geschreid heeft over mijn volk en die ons onveranderlijk en eeuwig toeschijnt, kan veranderen. Vandaag is zij helder, morgen kan zij bewolkt zijn.”

“Mijn woorden zijn als de sterren…zij veranderen niet!”

“Op wat Sealth zegt kan het grote opperhoofd in Washington vertrouwen, met dezelfde zekerheid als hij kan vertrouwen op de wederkeer van de zon en de seizoenen.”

In grote bezieling richtte hij zijn beide armen ten hemel en sprak als volgt verder:

“Het grote opperhoofd in Washington heeft gesproken: Hij wenst ons land te kopen. Het blanke opperhoofd heeft ook gesproken over vrede en vriendschap. Hij is ons goed gezind en laat ons in die vriendschap groeten. Dat is heel erg goed en vriendelijk van hem, want wij weten dat hij die vriendschap eigenlijk niet behoeft.”

“Zijn volk is talrijk, even talrijk als de grashalmen die de eindeloze prairies bedekken Mijn volk telt nog slechts weinigen…Zij gelijken de verspreide bomen op een door de stormwind geteisterde hoogvlakte.”

“Het grote…en naar ik veronderstel… goede opperhoofd laat ons weten dat hij onze gebieden wil kopen en bereid is ons genoeg land te laten om ruimschoots van te kunnen leven. Dat lijkt mij rechtvaardig, edelmoedig zelfs, want de rode man heeft geen rechten meer die het blanke opperhoofd hoeft te eerbiedigen. het aanbod is misschien ook wijs, aangezien wij ook geen uitgebreide gebieden meer nodig hebben.”

“Er zijn tijden geweest waarin onze volkeren het land bedekten, zoals de golven van een door de wind gerimpelde zee de met schelpen bezaaide bodem bedekken. Maar die tijden zijn reeds lang vervlogen en zijn..evenals de machtige stammen…nu slechts een droevige herinnering.

“Ik wil niet stilstaan bij, noch treuren over ons vroegtijdige verval. Evenmin wil ik mijn broeders met de bleke gezichten het verhaasten hiervan verwijten, aangezien ook ons wellicht iets te verwijten valt.”

“De jeugd is impulsief. Als onze jonge mannen kwaad zijn over een werkelijk of vermeend onrecht en hun gezichten met zwarte verf vervormen, betekend dit dat hun harten zwart zijn. Dan zijn onze oude mannen en vrouwen niet in staat hen tegen te houden en zijn zij dikwijls wreed en meedogenloos. Zo is het altijd al geweest….Zo was het ook toen de blanke man onze voorvaderen naar het westen begonnen te drijven. Maar laten wij hopen dat de vijandelijkheden tussen onze volkeren nooit weer terug zullen keren. Wij zouden alles te verliezen hebben en niets te winnen.”

“Door de jonge krijgers wordt wraak als een overwinning beschouwd, zelfs als dat hen het leven kost, maar de oude mannen die in tijden van oorlog thuis blijven en de moeders die zonen te verliezen hebben weten wel beter.”

“Over het aanbod ons land te kopen zullen wij dus beraadslagen.”

“Hoe kan men echter de lucht, de wind of de warmte van het land kopen of verkopen? Elk stuk land is heilig voor mijn volk. Ieder spar, die glanst in de zon, elk zandstrand, elke nevel in de donkere bossen, elke open plaats, elke zoemende bij is heilig in de gedachten en de herinneringen van mijn volk. Het sap dat in de bomen opstijgt, draagt de herinnering van de rode man. Een dode blanke man vergeet het land van zijn geboorte als hij zijn tocht naar de sterren begint.”

“Onze doden vergeten dit prachtige land nooit!; Het is de moeder van de rode man. Wij zijn een deel van de Aarde en de Aard is een deel van ons. De geurende bloemen zijn onze zusters, het rendier, het paard, de grote adelaar onze broeders! De schuimkoppen in de rivier, het sap van de weidebloemen, het zweet van de pony en van de man, het is allemaal van hetzelfde geslacht, óns geslacht! Als dus het grote opperhoofd uit Washington laat zeggen dat hij ons land wil kopen, vraagt hij wel erg veel van ons!”

“Het grote opperhoofd laat zeggen dat hij voor ons een plaats zal reserveren waar wij rustig kunnen leven. Hij zal onze vader zijn en wij zijn kinderen. Onze goede vader in Washington… want ik veronderstel dat hij nu evengoed onze vader is als de uwe, nu koning George zijn grenzen naar het noorden heeft verlegd…onze grote en goede vader, zei ik, laat ons weten, dat hij ons zal beschermen, als wij doen wat hij zegt.”

“Zijn dappere krijgers zullen een vurige muur van kracht voor ons zijn en zijn machtige oorlogsschepen zullen in onze havens liggen. De Hidas en Simpsions uit het verre noorden, vanouds onze vijanden, zullen onze oude mannen, vrouwen en kinderen geen angst meer aanjagen. Dan zal hij werkelijk onze vader zijn en wij zijn kinderen.”

“Maar kan dat wel?…Zal dat ooit kunnen?!”

“Uw God is niet onze God! Uw God heeft uw volk lief en haat het mijne. Hij slaat Zijn machtige, beschermende armen liefdevol om de bleekgezichten en leidt hen bij de hand als een vader zijn kleine jongen. Maar zijn rode kinderen heeft Hij in de steek gelaten! Tenminste…als zij werkelijk zijn kinderen zijn…..”

“Onze God, de Grote Geest schijnt ons verlaten te hebben. Uw God laat de kracht van uw volk elke dag toenemen: Hij zend machtige machines om de blanke man te helpen bij zijn werk en Hij bouwt grote wigwams voor hem. Spoedig zullen zij het hele land bevolken en overspoelen, zoals de rivier na een plotselinge regenval zich door de kloof stort….. Ons volk ebt weg, een vallend getij dat nooit terug zal keren.”

“De God van de blanke man houdt niet van ons volk, anders zou Hij het wel beschermen. Wij schijnen verloren kinderen te zijn, die zich tot niemand om hulp kunnen wenden.”

“Hoe zullen wij dan ooit broeders kunnen zijn? Hoe kan uw God dan ooit onze God worden, ons opnieuw voorspoed brengen en de dromen van terugkerende grootheid in ons doen ontwaken? Indien wij een gemeenschappelijke Hemelse Vader hebben, dan is Hij vooringenomen, want Hij kiest voor zijn blanke kinderen. Onze kinderen spelen niet samen met die van u en onze oude mannen vertellen heel andere verhalen. …..Wij zijn tot weeskinderen verworden!……. Wij hebben Hem nooit gezien. Aan u heeft Hij de wetten gegeven, maar voor zijn rode kinderen, met wie dit ontzaglijke continent bezaaid was , zoals de hemel met sterren, had hij geen boodschap…”

“Nee, wij zijn van een ander ras! Wij hebben een verschillende oorsprong en een andere bestemming. Wij hebben niets gemeen. Voor ons is de as van onze voorvaderen heilig en hun rustplaats is heilige grond. U zwerft ver weg van de graven van uw voorouders en naar het schijnt, zonder wroeging. Uw doden houden niet meer van u en uw geboortegrond, zodra zij door de poorten van het graf zijn gegaan en dwalen tot ver voorbij de sterren. Spoedig zijn zij vergeten en keren nooit meer terug. Onze doden vergeten de prachtige wereld die hun het leven gaf nooit. Zij houden nog steeds van de groene valleien, haar bruisende stromen, haar majestueuze bergen, stille dalen en groen omzoomde meren en baaien. Zij zijn altijd met een tedere, liefdevolle genegenheid vervuld voor de levenden met eenzame harten. Zij keren dikwijls terug van het gelukkige jachtveld om hen te bezoeken, te leiden, te troosten en te bemoedigen. Dag en nacht kunnen niet samen zijn. De rode man is bij het naderen van de blanke man steeds weggetrokken, zoals de nevels in de heuvels vluchten en ochtendmist verdwijnt bij het opkomen van de zon.”

“Uw godsdienst werd door de ijzeren vinger van uw God in stenen tafelen geschreven, opdat u die niet zou kunnen vergeten. De rode man heeft dat nooit kunnen bevatten. Evenmin kan hij het zich herinneren. Onze Godsdienst is de traditie van onze voorouders…de dromen die de Grote Geest in de gewijde uren van de nacht aan onze oude mannen gegeven heeft en de visioenen van onze opperhoofden…en zij is geschreven in de harten van ons volk!”

“Hoe het ook zij, uw voorstel klinkt redelijk, wij zullen uw aanbod, ons land te kopen overwegen. Ik denk dat mijn volk uw voorstel zal aanvaarden en ons volk zich zal zich terugtrekken in de reservaten die u ons aanbied. Dan zullen wij afzonderlijk en in vrede leven, want de woorden van het grote blanke opperhoofd lijkt de stem van de natuur te zijn, die vanuit een ondoorgrondelijk duister tot mijn volk spreekt.”

“Het doet er weinig toe, waar wij de dagen die ons resten doorbrengen. Zij zullen niet talrijk zijn! De nacht van de Indiaan is donker. Boven de horizon staat geen enkele ster van hoop! In de verte klinkt het klaaglijke gehuil van de winden. Een wrede wraakzuchtige God schijnt het spoor van de rode man te volgen. Waar hij ook gaat, hoort hij de voetstappen van zijn meedogenloze vernietiger naderbij komen en onaangedaan bereidt hij zich voor op het einde, zoals de gewonde hinde wacht op de nadering van de jager.”

“Nog een enkele maan, een enkele winter en er zal niet één nakomeling over zijn van de ontzaglijke stammen om te rouwen over de graven van ons volk. Een volk wat eens, beschermd door de Grote Geest, door dit weidse land zwierf of in een gelukkig thuis woonde en dat eens veelbelovender was dan het uwe!”

“Maar waarom zou ik treuren om het noodlot wat mijn volk vroegtijdig treft? De ene stam volgt de andere op en het ene volk komt na het andere, zoals de golven van de zee. Het is de orde van de natuur en het heeft geen zin om iets te betreuren.”

“Uw tijd van verval is wellicht nog ver weg., maar zal zeer zeker komen. Want zelfs de blanke man, wiens God met hem wandelde en sprak als een vriend met een vriend, kan niet uitgezonderd worden van ons aller bestemming!”

“Misschien,……… misschien blijken wij toch broeders! Wij zullen zien, ik weet het niet, want onze wegen lijken anders dan die van u.”

“Wij zullen uw voorstel overwegen. Maar mochten wij het aanvaarden, dan stel ik hier en nu deze voorwaarde; dat ons het recht niet ontzegd zal worden om, wanneer wij dat maar wensen, ongehinderd de graven van onze voorouders, vrienden, familie en kinderen te bezoeken.”

“Maar het zal toch niet makkelijk zijn want dit land is ons heilig. Ieder stukje grond is heilig in de ogen van mijn volk. Iedere heuvel, elke vallei, elke vlakte en elk bosje is in de lang vervlogen dagen geheiligd door de een of andere droevige of blijde gebeurtenis. Zelfs de stenen, die stom en dood lijken te zijn, terwijl ze aan de oever liggen te blakeren in de zon, zijn vol herinneringen aan belangrijke gebeurtenissen in het leven van mijn volk.”

“Het stof van de aarde waarop u nu staat beantwoordt onze voetstappen met meer liefde dan de uwe, want het is verrijkt met het stof van onze voorouders en onze blote voeten zijn zich bewust van hun aanraking en hun medeleven.”

“Onze dode krijgers, liefhebbende moeders, blijmoedige meisjes en zelfs de kleine kinderen die hier woonden en hier slechts één kort seizoen gelukkig waren, houden nog altijd van deze eenzame oorden en de schaduwen verdiepen zich als bij het valen van de avond hun geesten wederkeren.”

“Als de laatste rode man verdwenen zal zijn en de herinnering aan mijn stammen voor de blanke man een mythe geworden is, dan zal het aan deze kust wemelen van de onzichtbare doden van mijn volk. Wanneer uw kinderen zich alleen wanen in de velden of in hun winkels, op de wegen of in de stilte van nog nooit betreden wouden, zullen zij niet alleen zijn……Nergens op deze Aarde is een plek voor eenzaamheid bestemd!”

“Als het ’s nachts stil is in de straten van uw steden en dorpen en u denkt dat zij verlaten zijn, dan zullen de tallozen toestromen die ze vroeger bevolkten en die nog steeds van dit wonderschone land houden. Nooit zal de blanke man alleen zijn! Laat hem rechtvaardig zijn en mijn volk goed behandelen, want de doden zijn niet machteloos! Sprak ik van doden?…Er is geen dood!,…alleen een overgang van de ene wereld naar de andere!”

“Nee, wordt ons niet gemakkelijk gemaakt. Dit glinsterende water, dat stroomt in de beken en de rivieren, is niet zomaar water…Het is ’t bloed van onze voorouders. Als wij het land verkopen, moet u bedenken dat het gewijde grond is, dat elke vage weerspiegeling in het heldere water van het meer spreekt van de geschiedenis van mijn volk. Het murmelende water is de stem van mijn vaders vader. De rivieren zijn onze broeders, zij lessen onze dorst. De rivieren dragen onze kano’s en voeden onze kinderen.”

“Als we u ons land verkopen, moet u wel bedenken en aan uw kinderen leren dat de rivieren onze broeders zijn.”

“Wij weten dat de bleke man onze manier van leven niet begrijpt. Voor hem is het ene stuk grond gelijk aan het andere, want hij is een vreemde, die in de nacht komt en van het land neemt wat hij nodig heeft. De aarde is niet zijn broeder, maar zijn vijand! En als hij die verovert heeft, trekt hij verder. De blanke trekt er zich niets van aan. Hij vergeet het graf van zijn vader en het erfdeel van zijn kinderen. Hij behandeld moeder Aarde en zijn broeder Lucht als koopwaar, die hij kan uitbuiten en weer verkopen als goedkope bonte kralen. Zijn honger zal de aarde kaal vreten en slechts helse woestenij en dorre woestijnen achterlaten.”

“Ik begrijp het niet….. Onze wegen zijn anders… Het zien van uw steden doet pijn aan de ogen van de rode man. Maar misschien komt dat omdat de Indiaan maar een wilde is, die niets begrijpen kan?!”

“Er is geen plaats om te rusten in uw steden. Geen plaats waar het openspringen van de knoppen in het voorjaar te horen is., of het geruis van de vliegende vogels. Maar misschien komt dat omdat ik een wilde ben…en te dom!”

“Het lawaai schijnt enkel bestemd om de oren pijn te doen. En wat heeft het leven voor zin als een man niet meer de eenzame kreet van de nachtuil horen kan? Of het kwaken van de kikkers rond het meer in de avond?”

“Ik ben maar een rode man…en dom”

“De Indiaan houdt van het zachte ruisen van de wind, gezuiverd door de middagregen of meedragend de reuk van de pijnbomen. De lucht is kostbaar voor de rode man. Want alles deelt en leeft in die zelfde lucht! De dieren , de planten en alle mensen! De blanke heeft geen aandacht voor de lucht die hij inademt, als een mens die stervende is, blijkt hij gevoelloos voor alle kwalijke dampen.”

“Maar als wij u ons land verkopen, bedenk dan dat de lucht voor ons waardevol is. Dat de lucht zijn adem meedeelt aan al het leven dat het in stand houdt en dat de wind het zaad verspreid. De wind die mijn grootvader zijn eerste ademtocht gaf, neemt ook zijn laatste in ontvangst. Dat deze wind ook onze kinderen de levensgeest geeft”

“Wij zullen dus uw aanbod in overweging nemen. Als wij op uw aanbod ingaan, stel ik nog een voorwaarde; De blanke man dient de dieren als zijn broeders te beschouwen.”

“Ik ben maar een wilde…ik begrijp het niet”.

“Ik zag duizenden rottende buffels in de prairie, achtergelaten door de blanke die ze neerschoot vanuit een rijdende trein. Ik begrijp het niet, wij doden de buffel enkel om in leven te blijven! Wat is de mens zonder dieren? Als de dieren weg zijn zal de mens sterven aan grote eenzaamheid! Want wat er gebeurt met de dieren, gebeurt dan ook spoedig met de mens! Alle dingen hangen samen. Wat er met de aarde gebeurt,, gebeurt ook met haar kinderen. U zult hen moeten leren dat de grond onder hun voeten, de as van hun voorvaderen is. Leer hen eerbied voor de aarde, dat zij onze moeder is!”

“Als een man op de grond spuwt, spuwt hij op zichzelf!”

“Dit weten wij: De aarde behoort niet aan de mens. De mens behoort aan de aarde!”

“Dit weten wij: Alles hangt samen, als het bloed dat een familie verbind.”

“Alles hangt met alles samen! De mens heeft het web van het leven niet geweven; hij is slechts één draad er van. Wat hij met het web doet, doet hij met zichzelf!”

“Nee…dag en nacht kunnen niet samen gaan. Wij zullen overwegen, waarom de blanke man ons land kopen wil…. Wat is het dat de blanke man wil kopen? Dat is wat mijn volk vragen zal. Het is zo moeilijk te begrijpen voor ons.”

“Hoe kun je lucht nu kopen of verkopen? De warmte van de aarde of de snelheid van de antilope? Hoe kunnen wij die dingen aan u verkopen….en hoe kunt u dat kopen…? Is de aarde van u om er mee te doen naar uw eigen goeddunken, alleen omdat de rode man een stuk papier tekent en het aan de blanke geeft? Als wij zelf de prikkeling van de lucht en het kabbelen van het water niet bezitten, hoe kunt u het dan van ons kopen? Kunt u de buffel terug kopen, als de laatste afgeschoten is?”

“Maar we zullen uw aanbod toch overwegen, want wij weten dat als wij ons land niet verkopen, de blanke man met zijn geweren komt en het met geweld in bezit neemt. Wij zijn slechts primitieven en de blanke man, nu nog menend dat hij sterk is, denkt dat hij een God, die de hele aarde bezit.”

“Hoe kan een mens zijn moeder bezitten?”

“Wij zullen uw aanbod overwegen, ons terug te trekken in het reservaat dat u voor ons volk bestemd hebt. Voor ons maakt het niet zo veel meer uit. Onze kinderen hebben hun vaders gezien in de nederlaag! Verslagen in een ongelijke strijd!”

“Onze krijgers hebben de schande gekend en na de nederlaag zijn hun dagen leeg geworden; zij vergiftigen hun lichamen met zoet voedsel en sterke drank. Het maakt niet uit waar wij de rest van onze tijd doorbrengen. Het zullen er niet zoveel meer zijn.”

“Toch zijn we allen misschien wel broeders, want wij weten nog één ding; dat de blanke man ééns zal ontdekken … dat onze God en uw God precies dezelfde zijn!”

“U kunt nu wel denken dat u Hem bezit, zoals u ons land wilt bezitten…maar dat kunt u niet! Hij is de God van alle mensen en Zijn Hart klopt evenzeer voor de rode als voor de blanke man. Deze aarde is Hem lief en beschadigen van deze Heilige grond is het beledigen van de Schepper!”

“En weet…ook de blanke man zal ten onder gaan, misschien nog eerder dan alle andere stammen. Bevuil uw legerstede en u zult bezwijken in uw eigen vuil. In uw ondergang zult u vurig branden, aangestoken door de Macht van God, die u naar dit land heeft gebracht en u de heerschappij gaf over dit gebied en over de Indiaan. Dat noodlottige einde is voor ons een geheimenis, want wij begrijpen niet waarom de buffels zijn afgeslacht, de wilde paarden zijn getemd, waarom de verste hoeken van het woud stinken naar de lucht van vele mannen en het rijpe koren op de heuvels is bedekt met praat-draden.”

“Waar is het struikgewas?………..Verdwenen!”

“Waar is de adelaar?………………..Verdwenen!”

“Waar is de Buffel?………………….Verdwenen!”

“Wat betekend het, afscheid te nemen van de snelle pony en de jacht?…. Het einde van het leven zelf en het begin van de ondergang!”

“God gaf u de heerschappij over de dieren, de bossen en met een bijzondere bedoeling ook over de rode volk. Maar dat lot is een geheimenis voor de rode man. Misschien dat wij het zouden kunnen begrijpen als we wisten, waarover de blanke droomt! Van welke Hoop en verwachting hij zijn kinderen vertelt tijdens de lange winteravonden. Welke visioenen hij graveert in hun harten, opdat zij verlangend uitzien naar de dag van morgen”…………

“Maar wij zijn slechts wilden!”

“De dromen van de blanke zijn voor ons verborgen en omdat zij onzichtbaar zijn, zullen wij onze eigen weg gaan. Want boven alles eerbiedigen wij het recht van elke man, te leven zoals hij wil,…, hoe verschillend ook van het leven van zijn broeder!”

“Wij hebben zeer weinig gemeen. Als wij instemmen met uw aanbod, zal dat zijn om het reservaat veilig te stellen dat u ons hebt beloofd. Daar zullen wij onze laatste dagen misschien door kunnen brengen, zoals wij dat willen. Als de laatste rode man verdwenen zal zijn van deze aarde en de herinnering aan hem nog slechts een schaduw is van een wolk boven de prairie, dan nog zullen deze stranden en deze bossen bewoond zijn door de geesten van mijn volk! Want zij hebben het land lief! Zoals een nieuwgeborene zijn moeders harteklop lief heeft.”

“Als wij ons land verkopen, bemin het dan zoals wij het hebben bemind. Zorg er voor zoals wij er voor hebben gezorgd. Bewaar in uw hart de herinnering aan het land, zoals het is op de dag, waarop u het in bezit neemt. En met alle kracht van uw geest en hart, bewaar het voor uw kinderen en heb het lief…Zoals God ons allen lief heeft!”

“Eén ding weten wij;…Onze God is dezelfde God! Deze aarde is hem dierbaar. En ook de blanke man kan niet ontkomen aan ons aller lot!”

“Misschien….misschien zullen wij tenslotte toch nog broeders zijn….. Eens zullen we het zien”

Photo by Fabien Maurin on Unsplash