Essay – geschreven door Martine Verweij, vanuit haar rol als programmaleider MVI-Energie
De energietransitie was altijd al een enorme opgave. Maar ze lijkt elk jaar urgenter en complexer te worden. We hebben nog meer haast doordat het klimaat sneller verandert dan gedacht.
Tegelijkertijd nemen de aardgasbaten af en dreigt er minder financiële ruimte over te blijven om de transitie te financieren.
Het is een opgave die tot in de haarvaten van de samenleving voelbaar zal zijn. Zo nemen de maatschappelijke spanningen toe doordat de ruimtelijke impact van de transitie steeds zichtbaarder wordt. De uitrol van wind op land liep al langer tegen weerstand aan vanuit landschappelijke bezwaren en nu nog vaak scheve verhouding tussen wie de lasten dragen en wie van de opbrengsten profiteren. Maar ook andere vormen van duurzame energieopwekking – zoals grootschalige zonneparken – leiden tot dergelijke spanningen in lokale gemeenschappen. De baten liggen primair bij ontwikkelaars en het landschappelijk waardeverlies wordt lokaal ervaren. Daarnaast weten we voor bepaalde nieuwe vormen van energie nog niet hoeveel ruimte ze gaan innemen, bijvoorbeeld in het kader van ‘power to gas’ (het omzetten van elektriciteit in waterstofgas) en de opslag daarvan.
In deze context waarin het tempo omhoog moet, de schaal van de opgave doordringt, het aantal actoren dat erbij betrokken raakt snel blijft groeien en steeds duidelijker wordt dat het niet slechts een ingewikkelde technische opgave is, maar een brede, complexe maatschappelijke opgave, kiest de overheid voor een hervorming van haar innovatiebeleid. Van een focus op technologische innovatie en economische efficiency gedefinieerd binnen de context van topsectoren, naar meerjarige missiegedreven innovatieprogramma’s, topsector-overstijgend, waarin de maatschappelijke opgave centraal staat.
Het klimaatakkoordproces zal gevoed worden met suggesties door de topsectoren, van MMIP’s die nodig zijn om de doelstellingen te realiseren. En ook het Strategisch Kennis- en Innovatie Agenda-proces, dat parallel loopt met het klimaatakkoord, zal de verbinding maken met MMIP’s. Dit maakt het denken over MMIP’s belangrijk.
Het belooft een instrumentarium te worden voor langjarige programma’s in plaats van losse projecten. Het doel wordt innovatie in te bedden in een integrale aanpak van de maatschappelijke transitie (governance). Hiermee pakt de overheid een deel van de regie terug, omdat duidelijk wordt hoe belangrijk het is om energie-innovatie in de juiste, bredere context te plaatsen. Een context waarin allerlei maatschappelijke opgaves een rol spelen die van invloed zijn op de kans van welslagen van de energietransitie.
De gedachte achter MMIP’s is om de sturing op het innovatiebeleid om te vormen door een breed afwegingskader centraal te zetten. Breder dan verdienvermogen. En ook breder dan CO2-reductie-opbrengst. Maar wat nog meer mee te nemen?
Precies die vraag – verdient het om met elkaar scherp te krijgen. Hierop kan de energietransitie in onze optiek, verloren of gewonnen wonnen. Als je daarover al zou kunnen spreken.
Zijn we – bij wijze van spreken – bezig met het vervangen van gas door waterstof, of zijn we bezig onze CO2-productie als geheel terug te brengen en tegelijkertijd te werken aan een leefbaar, toekomstbestendig Nederland?
Kunnen we missiegedreven innovatieprogramma’s zo vormgeven dat we alle cruciale dimensies meenemen die nodig zijn om echt vaart te kunnen maken? En welke dimensies zijn dit dan?
Wij onderscheiden er vier, die je voor alle missiegedreven programma’s wil meenemen, naast de ons bekende uitdagingen als CO2-reductie potentieel en het verdienvermogen van de industrie. Deze vier zijn geen limitatieve opsomming maar zinnige dimensies van verbreding waaraan gedacht kan worden.
Dat is in de eerste plaats de dimensie ruimte. De energietransitie heeft een enorme ruimtelijke impact. Grootschalige zonneweides, windmolens op elke dijk, daken die vol liggen met zonnepanelen, een grote ruimte in elk huis waar de techniek aanwezig is, een zee vol windturbines: de ruimtelijke impact van de energietransitie is enorm. De publicatie ’Energie & Ruimte – een nationaal perspectief’ laat zien welke keuzes er voorliggen. En hoe groot de impact is. Hierin worden ook dimensies meegenomen waar het gesprek nog nauwelijks over gaat. Bijvoorbeeld dat het landschap een belangrijke rol vervult als koolstofbuffer.
Uit Energie & Ruimte – een nationaal perspectief:
Het grote verschil tussen fossiele hulpbronnen en klimaatneutrale hulpbronnen is het verschil in energiedichtheid. Steenkool heeft een energie-inhoud van 6.667 kWh/kg terwijl zonne-energie van PV-cellen slechts zo’n 1,4 kW/m2 (4-5Wh/dag) opleveren. De essentie van de opgave van de energietransitie is misschien wel dat we voor de energievoorziening van onze samenleving deze ‘dunne’ energie over grote oppervlakten moeten gaan oogsten. Windparken met turbines die ver genoeg uit elkaar staan om elkaar niet in het zog te zetten. Grote oppervlakten zonnecellen. Doubletten voor geothermie die op deftige afstanden van elkaar zijn geboord om een optimale exploitatie van duurzame warmte mogelijk te maken en nog dunnere energie, oppervlakten (binnen of buiten ons land) waar biomassa geproduceerd wordt om onze petrochemische industrie geleidelijk te laten vergroenen naar een biochemische industrie.
En ook: “Kwantitatief zit ‘ruimte’ nergens op het kritieke pad, er is ruimte genoeg (met een mogelijke uitzondering van de biomassa productie), maar in zijn gedaante als ‘landschap’, met alle emotionele en symbolische betekenissen is ‘ruimte’ het toernooiveld waar de transitie wordt gewonnen of verloren”.
Wie landschap zegt, zegt ook ruimtelijke identiteit. En hoe klein ons land ook is, daarin zijn flinke verschillen te ontdekken. In Zeeland bijvoorbeeld is het klimaat en de omgeving altijd al een deel van de identiteit geweest. Een provincie met weidsheid, ruimte om uit te waaien. Wind op land en op zee passen daarbij en dat komt dan ook goed van de grond. Zeker omdat het tot lokale werkgelegenheid leidt en lokale inkomsten. Andere regio’s zullen echt een ander narratief produceren. Deze verschillen zijn niet de luis in de pels die moet worden verdreven maar moeten juist worden omarmd.
De ruimtelijke dimensie van de energietransitie is dus cruciaal. En is een belangrijk vertrekpunt voor meerjarige innovatie programma’s die de energietransitie gaan versnellen: oplossingen die passen bij waar de ruimte toe uitnodigt zullen eerder gerealiseerd worden. Oplossingen die hiertegen in druisen, zullen weerstand opleveren.
De tweede dimensie: tijd
Nog een dimensie die onderdeel moet zijn van missies. Hoe wij omgaan met tijd, met omkeerbaarheid, met no-regret oplossingen en met onvoorspelbaarheid van processen.
Vanuit het perspectief van landschapsontwikkeling is al langer besef ontstaan dat het eindbeeld binnen de grotere landschappelijke ontwikkelingen niet langer centraal kan staan. Gaandeweg verschuift de aandacht zich van ‘de weg naar het streefbeeld toe’, naar het ondertussen en de geleidelijke processen die daarbij horen. Het thema ‘tussentijd’ dringt zich op, het is tijd voor nieuwe landschappelijke strategieën. Datzelfde geldt voor de processen waarmee we vormgeven aan deze strategieën. In de ‘tussentijd’ gebeurt het. Namelijk de tijd van de ongeplande acties.
Dat gaat ook op in het energiedomein. Denk aan windturbines. Sommige turbines zullen slechts 25 jaar het landschap bepalen. Dit is een lange, deels niet te onvoorziene tijd, maar we moeten ons realiseren, dat ze in de transitie kunnen ondersteunen naar een nieuwe tijd, waarbij ze ook – wellicht – op een gegeven moment weer uit het landschappelijke beeld zijn verdwenen. Ze zijn niet alleen makkelijker te bouwen maar ook makkelijker af te breken dan grote kolen- of kernenergiecentrales.
Hetzelfde geldt voor andere processen met invloed op de energietransitie. Lang niet alles dat gebeurt in dergelijke processen, wordt veroorzaakt door de formele (verander)plannen. Kijk naar de ontwikkeling van corridors (van bedrijfsparken langs de snelweg) in het landschap, die even ongewenst als onverwacht, voortkwamen uit de regels van de Vierde Nota. Veel gebeurt ook spontaan. Omdat mensen in hun lokale omgeving gewoon doen wat ze denken dat goed is. De ‘emergentieruimte’ is de ongeplande / spontane kant in het proces. Dan gaat het om nieuwe / gewijzigde betekenisgeving en ongeplande acties die (mogelijk) ontstaan door of ondanks het onderzoek, de terugkoppeling en andere geplande acties en interventies. Daar moet je vrijheid aan bieden. Soms gebeuren dingen gewoon, of je het nou wil of niet. Alliander heeft in de energietransitie (tot voor kort) haar strategie uitgelijnd op dit emergente en bottom-up ontstaan van nieuwe sociale en technologische innovaties, waarbij de dimensie tijd nadrukkelijk ruimte heeft gekregen.
De derde dimensie die dringend moet worden toegevoegd is die van de ecologie. De energietransitie speelt zich af binnen een ecologische context en ecologische randvoorwaarden. In alle innovatie-trajecten dient deze dimensie o.i. te worden meegenomen. Er wordt wel eens gesteld dat door zon, aarde en maan vele malen de voor het menselijke bedrijf benodigde hoeveelheid energie wordt geleverd en dat we alleen nog niet slim genoeg zijn deze stroom te oogsten. Dit is waar maar aan deze technische manier van kijken moet de ecologische kanttekening worden toegevoegd dat onze planeet in de 3,5 miljard jaar van de ontwikkeling van het leven zeer efficiënte manieren heeft ontwikkeld om met die energiestroom om te gaan. De juistere formulering van de stelling is dus ‘dat we nog niet slim genoeg zijn om deze stroom, zonder al te veel ecologische brokken, te oogsten’. Onderzoek naar de ecologische gevolgen, maar ook naar ecologische mogelijkheden, moet aan de voorkant deel uit maken van de missiegedreven innovatie en niet vlak voor concrete projecten in de startblokken staan pas in milieu-effectrapportages worden onderzocht op hun gevolgen. Verrijkingsmogelijkheden door het juiste materiaalgebruik bij offshore windparken, fundamenteel onderzoek naar de rol van schaduw door zonnepanelen bij bodem-ecosystemen, ontzien van vliegroutes van trekvogels moeten al bij het ontwerp geactiveerd worden. Het zou dramatisch zijn als we via een louter technische oplossing van de energie-transitie een nog ernstiger biodiversiteit-crisis over ons afroepen: operatie geslaagd patiënt overleden.
Participatie is onze vierde, maar misschien wel belangrijkste, nieuwe dimensie van missiegedreven innovatie. Het gaat over de menselijke behoefte om actief deel te zijn, te participeren in de transitie en het daarmee verbreden van het reisgezelschap dat zich achter de missie stelt. Missiegedreven is per definitie ‘a coalition of the willing’. Laten we de missie dan ook een bredere basis verschaffen door mensen en instellingen de kans geven om te participeren. In natura, door hun inzet of financiën, er zijn veel verschillende manier om aan de missie bij te dragen en er is veel lokale kennis die voor de innovatie kan worden afgetapt.
Maar dat vraagt wel dat de verbinding gezocht wordt met wat die behoefte is, van waaruit participatie kan ontstaan.
Hele andere vragen dan technische worden relevant: wat beweegt mensen, wat doet ertoe voor een gezin, voor individuele mensen, voor een wijk? Waar liggen mensen wakker van?
We weten dat de energietransitie beter lukt als we aansluiten bij gevoelde behoeftes. Bijvoorbeeld: dat de eigen woning betaalbaar blijft en dat het in de buurt mogelijk blijft elkaar aan te spreken op straat. Dat oud worden op een menswaardige wijze kan – en zo lang mogelijk in de eigen woning, met slimme zorg, in een woning met lage woonlasten. Dat kinderen een leven lang kunnen leren en betekenisvol werk vinden. Dat de eigen woning en kantoren een gezond binnenklimaat hebben en comfortabel zijn. Geen geluidsoverlast van ventilatoren en warmteopwekkers. Dat werk en leefomgeving zich relatief dichtbij elkaar bevinden.
Participatie kan ook op een meer indirecte manier. De coöperaties Deltawind en Zeeuwind realiseren momenteel Windpark Krammer. Het grootste burgerinitiatief van Nederland. De coöperaties zijn al meer dan 25 jaar actief en hebben meer dan 4000 leden – eilandbewoners, die eigenaar en financier zijn van de windparken. Wind wordt zo van en voor de regio.
Ook op bedrijfsniveau kan direct en indirect worden geparticipeerd in de brede transitie. Ondernemers kunnen durfals zijn of juist zorgzaam – bewust van de sociale rol die ze spelen als werkgevers in de regio. Een ander Zeeuws voorbeeld – industriële symbiose[1] – kwam tot stand omdat ondernemers samen een Zeeuwse toekomst voor zich zagen. Hun verlangen om die toekomst samen in te stappen en daartoe te doen wat nodig is, was groter dan de risico’s die gevoeld werden in het afhankelijk worden van anderen, wanneer materiaal- en energiestromen op elkaar aangesloten raken.
Ondernemers zijn dus toekomstgericht, of juist bezig de toko draaiende te houden om de boel het liefst zo snel mogelijk te verkopen (denk aan veel bedrijven in de grafische industrie of boeren die net het hoofd boven water houden). In alle gevallen kan de transitie naar duurzame energie een enabler zijn van diepere verlangens. Maar dat vraagt dan wel dat die koppeling ontstaat. Dat duidelijk wordt dat een bedrijf beter verkoopbaar is, of concurrerender, doordat het energieneutraal wordt. Of dat een duurzaam, groen kantoorpand een plek is waar jong talent wel aan de slag wil. En dat dit duurzame pand tot minder verzuim leidt omdat het bijdraagt aan de gezondheid van medewerkers.
Zomaar een aantal zaken waar mensen en organisaties warm voor lopen. Waarop in te zetten is en waar de energietransitie aan kan bijdragen. Als dit soort menselijke ambities en verlangens een serieuze plek krijgen in een missie, dan krijgt de energietransitie vorm vanuit ‘willen’ in plaats vanuit ‘moeten’. En dit gaat serieus verschil maken. Ooit weleens een berg op gefietst vanuit moeten? En als je zin hebt om die top te beklimmen – hoe snel gaat het dan en hoe leuk wordt die beklimming?
Kortom, wij dagen uit om (in co-creatie) te komen tot missiegedreven innovatieprogramma’s die ambities op meerdere dimensies stapelt, op een manier die een heel veld van actoren uitdaagt om boven zichzelf uit te stijgen.
Denk aan “een energieproducerend groot-Amsterdam dat als eerste stedelijke gebied ter wereld de biodiversiteit vergroot in plaats van verkleind én waarin wonen betaalbaar blijft voor iedereen”.
Een dergelijke missie biedt nieuwe, spannende, systeemgrenzen en een innovatie-uitdaging van jewelste.
Zo’n soort missie leidt vermoedelijk tot oplossingen die werkelijk robuust zijn in de tijd en als bonus ook nog identiteitsversterkend zijn. We zullen er trots op zijn. We kunnen alle stappen in de goede richting ‘vieren’.Net als het programma Ruimte voor de Rivier ons trots maakt. Het rivierengebied is er mooier én veiliger van geworden, ondanks een stijgend waterpeil.
Twee kansen die voor het grijpen liggen
Nu de overheid het lef heeft om ruimte te creëren voor innovatieprogramma’s met een missie, die recht doen aan wat de brede maatschappelijke opgave is, pleiten wij ervoor dat een ieder die invloed heeft op de vormgeving van deze MMIP’s (overheid zelf, wetenschap, stakeholders, et cetera) de volgende twee kansen benut.
Design – afbakening – ‘systeemgrenzen’
Ten eerste, het design van missies. Neem de vier invalshoeken ruimte, tijd, ecologie en participatie mee als vertrekpunt. En kom dan tot een mission statement. Dus niet een missie zoals nu in de wandelgangen rondgaat “een competitieve, energie-efficiënte en duurzame industrie”, maar een “competitieve, energie-efficiënte en duurzame industrie, die zo in de leefomgeving is geïntegreerd, dat dit niet ten koste gaat van de ecologie (of de ecologie zelfs versterkt!) en nu en in de toekomst tot regionale trots leidt”. En niet alleen een missie om “50GW elektriciteit op te wekken op de Noordzee in 2050”. Maar een missie om “50GW elektriciteit op de Noordzee te realiseren in 2050, op zo’n manier dat dit een duurzame voedseltransitie op zee uitnodigt en de Noordzee er ecologisch sterker door wordt”. Het begint dus bij het formuleren van een goede opdracht voor de missie die alle uitdagingen ‘in de ghetto’[2] adresseert (én werkgelegenheid én een upgrade van de leefomgeving én betaalbare woningen, én..).
Stel de missie wordt dat Nederland de beste wordt in waterstof. Dan ligt het alweer anders dan de missie dat we de beste worden in het 100% gebruikmaken van alle duurzame elektriciteit, die wij zelf produceren, en waarbij wij zorgen dat alles een nuttige toepassing vindt en we daarmee alle fossiele carriers, die wij in Nederland gebruiken, vervangen. Dan pak je ook andere toepassingen, niet alleen de energietoepassing.
‘Whole system-approach’
En ten tweede, zorg dat een missie doet wat het kan doen: namelijk een heel veld van stakeholders in beweging brengen om samen tot oplossingen te komen die bijdragen aan deze missie. Een goed gekozen missie kan eenieder die ertoe doet om het probleem scherp te krijgen, en te werken aan een breed scala van oplossingen het gevoel geven – ‘dit is waar het omgaat’, ‘hier wil ik aan bijdragen’. Dat soort missies hebben we nodig. Omdat we alle actoren nodig hebben om samen tot actie te komen.
De tijd is voorbij dat een clubje experts in een hok dé slimme oplossing kon uitdokteren en dan een of twee partijen kon vragen om die oplossing te realiseren. Sectoraal werken schiet lekker op in het begin, maar haalt de eindstreep niet.
De energietransitie is een gordiaanse knoop van ‘wicked problems’ die vragen om de intelligentie van een heel veld van actoren en om het inzetten van veel processen tegelijkertijd. Beleidsmakers die knoppen omzetten en incentives veranderen, gevestigde bedrijven die investeren, slimme start-ups die nieuwe oplossingen ontwikkelen, maatschappelijke organisaties die de stem vormen van diegenen die geen stem hebben (‘het Noordzee-ecosysteem’, ‘mensen in de schuldsanering’, ‘de vleermuizen’, etc.), gebruikers die aangeven wat hun behoeften zijn en laten weten of ze een oplossing ‘snappen’, handhavers die voor een level playing field zorgen, geldschieters die financieren en experts/wetenschappers die zorgen dat we het wiel niet opnieuw uitvinden en leren van wat we doen.
Multidisciplinaire, co-creatieve innovatieruimtes maken het mogelijk voor actoren elkaar te ontmoeten en meerjarig samen te werken, elk met eigen invalshoek en bijdrage, vanuit een missie die allen aanspreekt omdat deze uitdagend genoeg is, en het verlangen aanspreekt om een gewenste toekomst te realiseren. Binnen dit soort co-creatieve ruimtes ontstaat een veel groter oplossend vermogen en is recht te doen aan de factor tijd en de dynamiek die daarmee gepaard gaat. Dat lijkt ingewikkelder en omslachtiger maar daarmee komen wij uiteindelijk daar waar we willen zijn. Een halvering van onze CO2-uitstoot in 2030. En een reductie van bijna 100% van onze emissies in 2050 om het bij 1,5 graad temperatuurstijging te houden.
Het Sustainable Food Lab, het MVI-North Sea Energy Lab, de IABR en het programma Ruimte voor de Rivier, zijn voorbeelden van co-creatieve benaderingen waarin het hele sociale veld werd geactiveerd om samen tot oplossingen te komen. Ze onderscheiden zich van een traditionele aanpak, doordat in multidisciplinaire teams en met behulp van verschillende methodes, missiegedreven aan systemische verandering wordt gewerkt.
De overheid focust in het klimaatakkoord – metaforisch gezien – op die tien grote ondernemingen die gaan bijdragen aan een gigantische CO2-reductie, of die vijf industrietakken, waar de transitie nu snel vorm moet krijgen.
Als aanvulling op deze benadering, suggereren wij om het komend jaar te benutten om tot maatschappelijke missies te komen die een heel veld in beweging brengen om samen te werken aan oplossingen.
De kennis om dit te doen is voorhanden. Methodieken zoals Ontwerpend Onderzoeken, Design Thinking, Labs, Theory-U of een Future Search, nodigen (mits goed ingezet) een heel veld van actoren uit om in korte tijd met elkaar het grotere probleem scherp te krijgen, vanuit alle relevante perspectieven, om vervolgens tot een visie te komen van wat gewenst is, gemeenschappelijke grond te definiëren binnen die visie, om dan tot acties te komen waar oprechte commitment voor bestaat. Dit soort methodieken spreekt de ratio aan, maar werkt ook op de laag van diepere waarden en gevoel. Het vertrouwen groeit tussen stakeholders en een gedeeld verlangen om de weg voorwaarts in te slaan, leidt tot gezamenlijke acties. Zo ontstaan de sociale condities voor technische innovaties, die daarmee makkelijker te realiseren worden[3].
De spelregels van dit soort methodieken zijn in de basis simpel:
- Zorg voor aanwezigheid van het hele systeem[4]
- Start met exploratie van ‘het hele systeem/ de hele opgave’, alvorens op deelgebieden in te gaan
- Focus op de toekomst en gemeenschappelijke grond
- Nodig zelfmanagement en verantwoordelijkheid uit bij deelnemers
In de praktijk vragen deze andere spelregels, een ander innovatieproces en andere financiering. Het MVI-North Sea Energy Lab is een voorbeeld van een methodiek die deze spelregels volgt. Gaandeweg wordt in dit lab ook een governance en financieringsvorm ontwikkeld om deze missiegedreven manier van werken langjarig door te kunnen zetten.
Het NSE-lab startte in augustus 2016 op initiatief van het TKI Wind op Zee, TKI Gas, MVI-Energie, Nogepa, Provincie Zuid-Holland, NWEA, TNO, RVO en Stichting Natuur & Milieu om de lichten op groen te houden voor de energietransitie op zee. Het vermoeden was dat er kinken in de kabel zouden komen als de huidige kosten-gedreven manier van ontwikkelen – die zo’n succes heeft geboekt – niet op tijd zou anticiperen op opdoemende ecologische, sociaal-organisatorische en technisch-economische grenzen.
Het lab heeft er in de eerste fase toe geleid dat wind offshorebedrijven, vissers, de overheid en NGO’s allen concluderen dat de weg voorwaarts voor wind op zee vraagt om ecologische versterking van de zee én om een duurzame voedseltransitie[5]. Maar ook om versnelde elektrificatie van de industrie en de mogelijkheid voor allerlei partijen op land om mede-eigenaar te worden van windparken op zee, zodat een eerste verbinding ontstaat tussen de transitie op land en zee.
Het lab droeg bij aan de capaciteit van een heel veld van actoren om het grotere vraagstuk te zien en het eigen aandeel daarin. En het maakte ook creativiteit los en daadkracht. Vanuit drie innovatie-niches zijn pilots in de maak om te bewijzen dat het kan. Een giga-uitbreiding van windcapaciteit, die bijdraagt aan een duurzame toekomst voor de visserij, én aan een versterkte Noordzee ecologie, waar we ons ook nog mede-eigenaar van voelen. Vissers, energiebedrijven, NGO’s en duurzame start-ups werken samen. Met elkaar en met wetenschappers die nieuwsgierig zijn en bijvoorbeeld willen monitoren wat het effect is van kleinschalige kreeftenvisserij in windparken.
Zo bereidde het NSE-Lab de weg voor meerjarig missiegedreven innoveren vanuit een heel veld van actoren. En werden al veel lessen geleerd over wat het betekent om volgens andere spelregels met elkaar samen te werken.
Meerjarige missiegedreven innovatieprogramma’s bieden een geweldige kans voor de overheid om ons allen in staat te stellen ons steentje bij te dragen. Vanuit een gedeeld beeld van het grotere vraagstuk, en onze unieke bijdrage.
Wij pleiten ervoor dat de overheid, het bedrijfsleven en andere relevante actoren (“the whole system”) gezamenlijk komen tot innovatiemissies die uiteindelijk de energietransitie gaan versnellen. Voorbij CO2-reductie, naar een duurzame, leefbare toekomst van Nederland voor iedereen.
Het zal wennen zijn. Want een missiegedreven innovatieprogramma dat de ‘wicked problems’ van deze tijd, de ghetto-uitdagingen van de energietransitie, succesvol adresseert, vraagt om andere spelregels. Maar er is inmiddels al heel veel bekend over hoe die spelregels werken en wat een energie het geeft om in co-creatie een uitdagende missie te realiseren!
Auteurs:
Hoofdauteur – Martine Verweij, programmaleider Maatschappelijk Verantwoord Innoveren-Energie
Met dank aan Dirk Sijmons, H+N+S Landschapsarchitecten en Batian Nieuwerth, Reos Partners voor het commentaar
[1] Impuls Zeeland – Smart Delta Resources
[2] Een metafoor die Prof. Marko Hekkert vaak gebruikt – hij maakt het onderscheid tussen ‘man op de maan’ innovatie en ‘ghetto-innovatie’.
[4] Dit betekent niet ‘iedereen’ – het gaat er om heel zorgvuldig te kijken welke actoren samen het systeem vormen – en hierbinnen de juiste mensen te activeren
[5] Zie hier het synthesedocument dat de voorlopige resultaten samenvat van een jaar NSE-Lab proces